In 2018 werkte ik met Bram Vermeulen aan zijn VPRO-serie Sahara. Een van de landen waar we filmden was Soedan. Het land leed onder een dictatuur, een verstikkende aanwezigheid van leger en politie, armoede en een economische boycot die de jongeren van het land alle perspectief ontnam.
We reisden met de auto door het land van de hoofdstad Khartoem naar de oostelijke havenstad Port Soedan met een aanstekelijk enthousiast jong team. Als iets me is bijgebleven van die reis, dan toch zeker de jonge mensen vol energie en ambitie, kritisch en met een open blik naar de wereld. Ze lieten zich niet kisten door de beperkingen en onderdrukking.
We brachten er twee intensieve weken door met korte nachten, lange dagen en nog langere gesprekken. Namen afscheid en hielden contact. Na ons vertrek was er een burgeropstand in het land, de dictator werd verjaagd, een andere dictator ook, het leek heel even de goede kant op te gaan, maar het land is weer verscheurd door oorlog en ellende.
De jonge chauffeur die ons het land doorreed was een stille; ik had al gauw door dat hij goed Engels verstond en het viel me op dat hij bij discussies aan de kant van de vrouwen stond. Een van de laatste dagen ontdekte ik dat hij prima Engels sprak. Hij had gewoon niet zo’n geldingsdrang, hield het bij Arabisch en luisterde liever.
Als we op historische plekken waren, vertelde hij dat hij voor zich zag hoe mensen vroeger geleefd moesten hebben. ‘Ben ik gek?’, vroeg hij aan me. Integendeel.

Toen de situatie in het land uit de hand liep en er weer gevechten uitbraken, was hij aanvankelijk nog positief. Zijn familie had de hoofdstad verlaten, maar hij was er nog. Een aantal maanden later had ook hij de hoofdstad verlaten voor het geweld. Hij vroeg me of hij niet naar Nederland kon komen. Hij wilde geen hulp of geld, maar zichzelf bedruipen: ‘Ik wil geen vis, ik wil zelf kunnen vissen’.
Ik vond het vreselijk hem te vertellen dat Nederland geen mensen uit Afrika wil, dat de sfeer hier vijandig is tegenover mensen in nood en vroeg hem om alsjeblieft niet op een boot te stappen.
Hij houdt me op de hoogte van de situatie; van de verkrachtingen die er plaatsvinden, het geweld en de plunderingen. Miljoenen mensen zijn gevlucht en het enige wat ze kunnen doen, is zich binnen het land verplaatsen. Er heerst grote honger, de humanitaire ramp die zich daar voltrekt, is hartverscheurend.
Tijdens ons laatste gesprek vertelde hij dat hij naar Port Soedan zou gaan in de hoop op werk. Hij zou er drie dagen over doen, over die 150 kilometer afstand. En hij beloofde me een bericht te sturen als hij veilig was aangekomen. Het ontroert me, in die voor mij onvoorstelbare chaos en al het gevaar, denkt hij eraan contact te houden.
Dat zijn de mensen om wie het gaat in Soedan. Ze zijn geen bedreiging, geen tsunami, maar kwetsbare individuen die het beste proberen te maken van een uitzichtloze situatie. Ze verdienen meer aandacht.
