Ik kan me de ontgoocheling voorstellen die Dikla Zeidler voelde tijdens het maken van haar documentaire ’De Kinderen van Møkum, en ik’ (die is te bekijken op NPO Start). De filmmaker volgde anderhalf jaar het gelijknamige krakerscollectief, dat de overvolle hoofdstad wilde genezen van ’kapitalistische ziektes’. Ze trokken van pand naar pand, en kregen veel lokale media-aandacht. Zeidler hoopte dat deze recalcitrante tienerbende zou uitgroeien tot een nieuwe protestbeweging.
Ze begint te filmen als de Kinderen net zijn ingetrokken in een leegstaand pand, dat ze het Kløkhuis noemen. De vrienden geven feesten in de kelder, met uitbundige performances. Iedereen slaapt bij elkaar en met elkaar. Ze stichten een klein koninkrijkje waar alles kan en mag. De filmmaker, die net als ik eind dertig is, vindt hun bravoure aanstekelijk. Deze jongeren komen tenminste in opstand tegen een verziekte woningmarkt, terwijl de ingedutte massa zich neerlegt bij torenhoge huren.
Maar na een paar maanden is er weinig over van hun idealen. De energie is afgesloten, de vuilnisbakken zitten vol met muizen en de rommelige vergaderingen leiden niet tot concrete acties. De term ’collectieve verantwoordelijkheid’ valt, maar zonder leiderschap voelt niemand zich verantwoordelijk. Dus verkassen veel Kinderen naar studentenkamers waar wél stroom en verwarming is. Ze richten zich op hun opleiding en baantjes, omdat het ’niet fijn is’ om steeds geen geld te hebben.
Ik zag iets vergelijkbaars gebeuren bij de Occupy-beweging, een jaar of tien geleden. Ik bracht toen 24 uur door in het kamp op het Beursplein in Amsterdam, en sliep met een collega-journalist in een tent. We zagen hoe de wereldwijde beweging tegen economische ongelijkheid was overgenomen door chaos. Niemand nam de leiding, maar iedereen had een mening. Het kamp trok ook veel ontspoorde mensen aan, die de boel verziekten en Occupy uiteindelijk een slechte naam gaven.
Zo gaat het bij veel progressieve protestbewegingen, en niet alleen in Amsterdam. Het begint met een kwestie waar een groepje zich over opwindt. Er worden medestanders gevonden en demonstraties georganiseerd. Het moet inclusief en intersectioneel zijn, dus komen er steeds meer verschillende protestbordjes bij, waardoor er juist verdeeldheid ontstaat en het overzicht kwijt is. Ondertussen worden ze uitgelachen door populisten, die zich veel makkelijker verenigen achter één duidelijke zaak en één grote leider.
Is het dan allemaal voor niets? Mensen demonstreren voor iets groters, maar keren daarna terug naar hun individualistische leventjes. Krakerspanden, zoals Hotel Mokum, worden steeds sneller ontruimd, nog voor ze een wezenlijk statement kunnen maken. In de documentaire van Dikla Zeidler zegt een van de Kinderen dat activisten vaak een burnout krijgen, omdat het op den duur voelt alsof hun acties geen zin hebben. „Maar zij hebben het tenminste geprobeerd”, concludeert de filmmaker.
Ik dacht vroeger ook dat ik de wereld kon veranderen. Naarmate ik ouder word, klinkt dat steeds naïever. Maar zonder jeugdig enthousiasme is de hoop op een betere toekomst snel vervlogen.
