Onlangs zat ik in een kathedraal bij de uitvaart van mijn tante Ineke, de zus van mijn vader. Een warme vrouw met een grote lach.
Het was een eucharistieviering. Voor mijn broers, zussen en mij de eerste keer dat we zo’n katholieke uitvaart meemaakten. Wij zijn niet gelovig opgevoed. Geen gebeden aan tafel, geen kerk op zondag. Mijn ouders kwamen uit strenggelovige gezinnen, maar zodra ze op eigen benen stonden, zetten ze het geloof overboord en werden ze hippies. Als kind kende ik het woord ‘blowen’ eerder dan ‘bijbel’.
Soms ben ik een beetje jaloers op mensen die wél geloven. Ze lijken iets te hebben om op te steunen. Troost, richting, iets buiten zichzelf.
Een jaar geleden ging ik in mijn eentje naar een kerkdienst. Niet vanwege een plotselinge bekering, maar omdat ik wilde bidden voor een dierbare die het moeilijk had. Eerlijk gezegd was ik ten einde raad en dacht ik: baat het niet, dan schaadt het ook niet. In het begin voelde ik me wat ongemakkelijk – biddend een half meezingend tussen een handjevol oudjes. Maar die combinatie van stilte, gezang en de preek van de pastoor… het werkte kalmerend. Misschien ben ik nu wel gelovig, dacht ik nog.

De uitvaartdienst van tante Ineke verliep volgens een strak ritueel: opstaan, “Amen”, psalmen zingen, weer opstaan, nog een keer “Amen”. Wij keken goed naar de andere mensen en deden braaf mee, als nieuwkomers wilden we vooral niet opvallen. Toch was ik bij elk “Amen” net een halve tel te laat.
Het was indrukwekkend. De kist werd bewierookt en besprenkeld met wijwater. Er waren gezangen en een communie: mensen liepen in een rij naar voren om de hostie te ontvangen – het stukje brood dat het lichaam van Christus symboliseert. Wij sloten netjes aan, niet helemaal zeker of dat wel de bedoeling was, maar we deden gewoon wat iedereen deed. Mijn zusje liep terug met de hostie nog in haar hand, alsof ze hem wilde bewaren voor later, waarop de pastoor haar discreet maar beslist toesprak: dat hoort direct in je mond. Ik stond net achter haar en wist gelukkig wat me te doen stond. Kleine zegen.
Na afloop was er een borrel, waar ik in gesprek raakte met de priester die de dienst had geleid. Een vriendelijke, zachte man. Ik vertelde hem over die ene keer dat ik een kerkdienst had bezocht. We praatten wat, en vlak voor hij wegging floepte ik eruit: “Zou u mij willen zegenen?” Hij knikte, ging voor me staan en maakte een kruisteken boven mijn hoofd. Zacht zei hij iets als: Moge God je nabij zijn, in vreugde en in moeilijke tijden. Dat je kracht vindt als het zwaar is, en vrede als je het nodig hebt. De Heer zegene je en begeleide je op je weg.
En gek genoeg voelde ik me ineens… bijzonder. En – ja – gezegend.
Een paar mensen die het hadden gezien kwamen naar me toe. “Werd je nou gezégend?” vroegen ze, met eerbiedige nieuwsgierigheid. Alsof ik iets had aangeraakt waar zij al jaren omheen cirkelden. “Brutalen hebben de halve wereld,” zei iemand nog.
Daarna hoopte ik stiekem dat ik, als gezegend meisje, een wonder mocht verwachten. Een voicemail van mijn agentschap: “Je hebt de hoofdrol in de nieuwe film van Quentin Tarantino.” Maar meteen besefte ik: natuurlijk houdt God zich niet bezig met zulk soort praktijken. Dit kan alleen maar de gedachte zijn van een heidens meisje.
Ik vrees dat ik nog een heel eind te gaan heb voordat ik, net als tante Ineke, de hemel mag binnenwandelen.
Het beste van LINDA. direct in je mail? Meld je aan voor onze nieuwsbrief.
