Vanaf het moment dat de buurman introk, trakteerde hij de buurt op een portie surrealistische geluidsoverlast. Vragen of het wat zachter kon hielp niet, eisen dat hij ophield, ook niet. Dreigen evenmin.
Hij hield onze straat gegijzeld. Buren belden om beurten aan, politie werd erbij gehaald, de woningbouw. Af en toe hoorde ik het wanhopige geschreeuw en gedreig van een van de buren die geen seconde langer de herrie verdroeg.
Het heeft jaren geduurd. Inmiddels is het doorgedrongen dat niemand de geluidsoverlast ’s avonds pikt, dus nu beperkt hij die tot een uur of tien. Constant. Zonder uitzondering. Als hij er is, hoor je hem. Dat begint met een keihard dichtgeslagen deur, waarna de muziek of televisie op maximaal gaat. Alles doet hij keihard. Ik hoor niet alleen hem krijsen, maar ook zijn gesprekspartners door de speaker schallen. Ik ben het allemaal maar onder de zogeheten ‘leefgeluiden’ gaan scharen.
Want leven doet ie: hij gaapt zo hard dat het in mijn huis echoot, maakt merkwaardige lange uithalen alsof zijn teennagels er onverdoofd uitgetrokken worden en regelmatig klinkt het alsof hij met zijn meubels worstelt.
En dan is er nog de troep die hij bij je dumpt of midden op straat. Dit type heeft de definitie van penetrante aanwezigheid een duizelingwekkend nieuwe dimensie gegeven. De terechtwijzingen door de mannelijke buren, slikt hij gedwee. Tegen mij, een vrouw, schreeuwt hij. Nog dezelfde dag dat ik hem toebeet zijn troep bij zich te houden, belde hij aan dat hij zogenaamd last had van mijn balkon.
Sommige mensen lijden aan fantoomklachten nadat ze een kies of ledemaat zijn kwijtgeraakt, deze meneer fantaseert over niet bestaande emmers water.
Sindsdien valt hij me lastig. Over water dat er niet is. Handelingen die ik niet doe. Vorige week kwam daar een bedreiging bij, omdat ik me niet onderdanig opstelde. Priemende wijsvinger, agressieve blik, dreigende woorden. Alsof ik zijn ongehoorzame vrouw ben.
De woningbouw stelde bemiddeling voor. Goed idee om mijn kostbare vrije tijd op te offeren aan asociale types die zich misdragen.
De politie zou het doorgeven aan de wijkagent, maar wist niet of hij er iets mee zou doen, want hij was nog niet fysiek geworden. Ik begrijp meteen waarom daders zo ver kunnen gaan; de politie komt pas in beweging als het te laat is.
Maar wat me nog het meest verbaast aan dit hele voorval: zelfs wanneer mannen onderaan de maatschappelijke ladder bungelen, nooit ook maar iets nuttigs in hun leven gedaan hebben en parasiterend door het leven gaan, voelen ze zich nóg beter dan vrouwen.
