De Azoren. De naam alleen is al prachtig. Vroeger klonk het als een exotische bestemming waar andere mensen naartoe gingen. Wij gingen niet, want wij hadden een gehandicapt kind. Wat konden we met een rolstoel op een rotsachtige, vulkanische archipel waar het vaak regende?
Voor ons bleef het bij plaatjes kijken. Mooi hoor, zeiden we dan.
Sinds Job er niet meer is, liggen dit soort bestemmingen opeens wel binnen ons bereik. Vorig jaar landden we op de Seychellen, een verzameling paradijselijke eilandjes middenin de Indische Oceaan. We zogen ons vol met nieuwe indrukken, zodat het verdriet niet langer het alleenrecht had op onze gedachten.
Diezelfde truc planden we voor deze vakantie, maar dan met de Azoren als reisdoel. Al in januari zaten we ons te verkneukelen achter de computer, scrollend van het ene naar het andere schitterende vakantiepaleisje op airbnb. Dolfijnentrips, walvistochten, binnenlandse vluchten – voor alles maakten we bijtijds reserveringen. Ik schreef mijn columns alvast vooruit en beantwoordde al mijn mails zodat ik echt vrij zou zijn op vakantie. De laptop bleef thuis!
Vroeger hield ik er altijd rekening mee dat trips of uitstapjes op het laatste moment konden worden geannuleerd. De reden was altijd Job. Hij werd ziek of er gebeurde iets onverwachts. Ik hield standaard een slag om de arm. Eigenlijk leefde ik mijn hele leven met een slag om de arm. Toen hij er niet meer was, ging ik vanuit dat ik vanaf nu wel enige controle zou hebben over de loop der gebeurtenissen.
Ten onrechte natuurlijk. Sinds mijn zoon er niet meer is, lijkt mijn leven een aaneenschakeling van emoties en mindfucks die ik totaal niet in de hand heb. En nu bleek dat ik mijn agenda dus ook al niet zelf bepaalde. Een paar dagen voor vertrek kreeg mijn man Rob een ontsteking aan zijn voet waardoor hij niet meer kon lopen. De hele droomvakantie ging in rook op.
Maar erger dan die annulering vond ik mijn eigen reactie hierop. Ik bleek gewoon niet in staat deze tegenvaller te incasseren. Het voelde zó oneerlijk, waarom werd ons dit door de neus geboord? Ik stond te stampvoeten als een klein kind.
Rob verplaatste zich moeizaam op krukken en voor het eerst in bijna twee jaar werd de gehandicaptenlift in ons huis weer gebruikt. Dat geluid slingerde me terug naar de tijd waarin we nog een gezin waren en ik raakte in de war. Ik wilde Job terug. Ik wilde naar de Azoren. Ik wilde dat mijn man kon lopen. Ik wilde een avonturier zijn. Ik wilde me niet zo vreselijk ongelukkig voelen. Ik wilde rust. Ik wilde slapen. Ik wilde dat mijn gepieker over dat alles zou stoppen.
Ik had helemaal niets te willen. Toen ik Rob de volgende dag in een rolstoel door de gangen van de revalidatiekliniek duwde omdat er een foto van zijn voet moest worden gemaakt, kon ik alleen maar huilen. Op deze locatie had ik járen rondgelopen met mijn zoon. Op weg naar ergotherapie, op weg naar de rugdokter, op weg naar het zwembad, op weg naar de korsettenmaker.
De vrouw aan de balie vroeg naar zijn geboortedatum en ik zei ‘4 februari 2004’ terwijl ik mijn hand op Jobs blonde krullen legde. Het bleek het hoofd van mijn man. Rob corrigeerde me. Zijn geboortejaar was toch echt 1968.
De tranen bleven over mijn wangen stromen en het liefst was ik in de wachtkamer opgelost, weggedreven naar een plek waar Job wél was. Want het is gewoon niet te doen, doorgaan zonder hem.
Robs voet bleek niet gebroken. ‘Rustig aan’, adviseerde de arts. We knikten allebei, doodmoe.
