In het hol van de leeuw ligt de genezing van vrees

Persoonlijk Verhaal

In het hol van de leeuw ligt de genezing van vrees

Journalist Katja Teunissen raakt als klein meisje al in grote paniek als ze denkt aan haar eigen sterfelijkheid. Waar komt die angst vandaan en hoe kan ze hem bezweren??

MIDDEN IN DE NACHT. IK SCHRIK WAKKER. Ik voel mijn lichaam verstijven en ben bang. Waarom ik angstig ben, kan ik niet meteen duiden. Wat ik wel weet, is dat er iets verschrikkelijks gaat gebeuren. Maar wat ook alweer? Dan schiet het me te binnen en komt paniek op. Mijn hart begint te bonzen en ik krijg het gevoel dat ik in een afgrond stort. Ik ga dood. Niet nu. Misschien morgen. Of volgend jaar. In elk geval ooit. Voor de zoveelste keer ervaar ik de sterfelijkheid van mijn lichaam; een zak huid gevuld met botten, organen en bloed. Kwetsbaar, vergankelijk materiaal, meer is het niet. Het ligt niet voor de hand dat ik spoedig zal sterven. Ik ben niet ziek en begeef me niet in een oorlogsgebied of andere gevaarlijke situatie. Toch vertelt mijn geest me zolang ik me kan herinneren – en vooral ’s nachts – dat de dood nabij is.

Zesendertig jaar eerder, ik zit op de basisschool. Elke nacht verstop ik me diep onder mijn dekbed in de hoop dat Magere Hein me niet vindt. Onder mijn deken pieker ik me suf: ik besta nu even en dan nóóit meer. Ik leef een seconde en word dan voor eeuwig weggevaagd. Hoe kan ik nu leven als ik weet dat ik straks voorgoed verdwenen ben? Thuis spreken we niet over de dood. Alleen met mijn oma praat ik er een keer over. “Als je later oud bent, wíl je dood”, stelt ze me gerust. Dat helpt lange tijd. Vooral omdat ik aanneem dat ze uit eigen ervaring spreekt. Want met haar 65 jaar, stokoud in mijn ogen, staat zij al met een been in het graf. Zij kan het weten. Zelfs als ik leer dat ook jonge mensen sterven, blijft mijn angst jarenlang weg.
Een zonnige ochtend in juli, ik ben inmiddels veertien en heb net zomervakantie. Mijn zus wekt me. “We moeten snel naar tante Joke toe. Mam heeft een auto-ongeluk gehad en ligt in het ziekenhuis.” Achter op de fiets razen de gedachten door mijn hoofd. Ik heb nog nooit meegemaakt dat iemand die ik ken in het ziekenhuis belandt. Al weet ik dat veel mensen er levend vertrekken, ik vrees meteen dat dit niet voor mijn moeder zal gelden.
“Willen jullie haar zien?” vraagt een oom als we in het ziekenhuis bij onze moeder op bezoek gaan. “Ze ziet eruit alsof ze slaapt.” Ik loop mee en zie iets anders: mijn moeder die levenloos op een bed ligt, tanden uit de mond, blauw gezicht. Toch wekt het mijn doodsangst niet; ik krijg het gevoel dat mijn moeder nog aanwezig is en ze me helpt in het huiselijke geweld dat thuis losbarst na haar dood. Zoals die keer dat ik zonder te vragen een lippenstift van mijn zus leende, die vervolgens spoorloos verdween in de puinhoop op mijn puberkamer. “Mam, help me dat ding terug te vinden, anders krijg ik er weer flink van langs van pap”, vroeg ik haar. Precies op dat moment viel de lippenstift van mijn met kleren bezaaide bureaustoel af.